Mais wordt dikwijls naar voor geschoven als een eenvoudige teelt, maar toch zien we jaarlijks nog heel wat technische fouten en gebreksziektes in het veld die kunnen vermeden worden. Dit heeft niet enkel te maken met de zaaitechniek (versleten kouters), maar tevens met het zaaiklaar leggen, de fytotechniek, de zaad- en de bemestingskeuze,…. Vroeger was mais een drijfmestvreter, maar met MAP6 zitten we nu echt aan de limiet. Wat vroeger werd gemaskeerd, wordt morgen een effectief probleem. Belangrijk dus om de link tussen techniek, wetgeving en bodem te leggen.
Goede bodemparameters
De zuurtegraad en het organische stofgehalte zijn de twee belangrijkste parameters als het op de toestand van de bodem aankomt. Mais is een kalkminnende teelt die het best gedijt op gronden met een optimale pH. De streefzones van de pH-KCl die vooropgesteld worden, hangen samen met de grondsoort: zand (5,2 – 5,6); zandleem (6,2 -6,6); leem (6,7 – 7,3) en polders (7,2 -7,7). Veelal bemerken we op analyses dat deze waardes niet gehaald worden en dat is al snel nefast voor de opbrengst.
Hou er ook rekening mee dat kalk niet direct werkt. Aanbevolen is om de kalkbehoefte na de hoofdteelt van het vorige teeltjaar te spreiden. Goed vermengen met de bodem is ook van belang. Moet u in het voorjaar nog bekalken? Strooi dan de kalk rechtstreeks op de ploegsnede. Zo komt de kalk in de toplaag van de bodem terecht en zit het mooi in de wortelzone beschikbaar. Hou ook rekening met de zuurbindende waarde van de kalk, want die gaat mee bepalen hoeveel ton je moet strooien. Strooien van kalk bij een onjuiste pH loont zich, aangezien de benutting van de voedingsstoffen uit dierlijke mest toenemen. Een geoptimaliseerde pH bevordert het bodemleven en het zijn net deze bacteriën en schimmels die de omzetting en opneembaarheid van de voedingsstoffen uit de mest verhogen. Een tweede belangrijke parameter is het organische koolstofgehalte van de bodem of de humus. De streefzone ligt op zandleem en leempercelen tussen de 1,2 en 1,6 %C maar op veel percelen halen we deze waardes niet. Vooral in jaren met extra stressfactoren (droogte) zie je op het zicht duidelijk het verschil tussen percelen met een goede en een ondermaatse humustoestand. Humus opbouwen is echter een meerjarenplan op meerdere vlakken. Veel stalmest, stro hakselen, goede groenbedekkers (zonnebloemen, Japanse haver,…), korrelmais i.p.v. silomais enz.
Vergeet tenslotte ook niet de kalibehoefte voor uw maisteelt. Voor drogestofopbrengsten van 16 tot 20 ton per ha heb je 200 tot 300 kg kali per ha nodig. “Dat zit toch in mijn drijfmest?”, hoor je vaak in de praktijk. Dat klopt maar vooral op lichte zandgronden lijkt een aanvullende kaliumbemesting (gemiddeld 40 tot 80 eenheden) wenselijk om aan de behoeften van het gewas te voldoen.
Ga voor een doordachte rassenkeuze
De juiste keuze maken uit de 300 rassen die op de Belgische markt gecommercialiseerd worden, is niet evident. Baseer u niet uitsluitend op het opbrengstpotentieel, want de voorbije jaren hebben we bij extreme droogte gezien dat late rassen het meest last hadden van onvoldoende gevulde kolven. Bovendien lijkt het aangewezen om, zeker op lichtere gronden, een lagere zaaidichtheid aan te houden zodat er minder onderlinge concurrentie is tussen de planten voor water en voedingsstoffen. Beter minder, maar gevulde kolven. Ook gps-technologie helpt steeds om het door elkaar zaaien te vermijden. Vroege rassen geven niet enkel meer oogstzekerheid, maar opbrengstmatig is het verschil met laatrijpere rassen door de jaren ook kleiner geworden. Door deze shift naar de vroegere rassen krijg je als loonwerker een langer oogstseizoen die bovendien meer gespreid verloopt. Op de lichte gronden wordt eind september, begin oktober immers veel korrelmais afgezet richting biofuel. Tenslotte kun je met vroege rassen twee richtingen uit: je kunt ze vroeg oogsten of laat zaaien (na bv. gras).
Niet te fijn leggen
Mais is op zich een plant die vrij gemakkelijk kiemt als er oppervlakkig voldoende fijne grond aanwezig is. Wacht na het ploegen enerzijds niet te lang om de grond klaar te leggen, zodat de grond niet gaat uitdrogen. Stel de rotorkopeg of de triltand zo in dat de bodem niet te diep wordt bewerkt, maar vooral goed wordt aangedrukt. Laat de nalooprol dus ten volle rusten zodat de grond wat vast komt te liggen. Hierdoor ga je de capillariteit en de kieming bevorderen. De nivelleerbalk mag qua diepte zo ingesteld worden dat er een egaal zaaibed ontstaat. Dit maakt ook de navolgende onkruidbestrijding éénvoudiger.
Zaaidiepte in functie van zaadontsmetting
2020 wordt een kanteljaar inzake zaadontsmettingen. Een kleine voorraad Mesurol mag nog opgebruikt worden, maar als sector moeten we ons in de nabije toekomst beroepen op de alternatieven Korit en Force. Deze laatste is specifiek geschikt om bodeminsecten aan te pakken en kennen we ook uit de bietenteelt. De werkzame stof Teflutrine werkt op basis van dampspanning waardoor slechts een zone van 3 cm rond het zaadje beschermd wordt. Belangrijk dus om de met Force ontsmette dosissen niet dieper dan 3 cm te zaaien aangezien anders de plant in de niet beschermde zone gaat aangestoken worden. Bij andere zaadontsmettingen mag tot 4 cm diep gezaaid worden. Check dus uitvoerig de slijtagegraad van uw kouters. Zaai ook zoveel mogelijk 24 rijen rondom zodat er navolgend vlot kan geoogst worden. De aanbevolen zaaiperiode voor mais loopt van 20 april tot 8 mei. Aangezien mais een C4-plant is, heeft het geen zin om onder suboptimale omstandigheden (onvoldoende opgewarmde grond) te gaan zaaien aangezien dit tot koudestress zal leiden. De plant moet kunnen doorgroeien. Hou dus ook rekening met de weersvoorspellingen na de zaai.
Ploegen of niet-kerend
Mais is een teelt die zich zeker op lichtere gronden perfect leent voor niet-kerende bodembewerking. Wat op uw bedrijf de beste oplossing (ploegen, niet-kerend, directzaai) is, hangt af van een aantal zaken. Is er structuurschade/bodemverdichting aanwezig op het perceel? Is er een zware onkruiddruk? Welke waren de omstandigheden bij de voorgaande oogst? Is het een erosiegevoelig perceel? Welke hoeveelheid gewasresten ligt er nog op het veld? Belangrijk is om een luchtig zaaibed te bekomen. Tracht ook waar mogelijk om de gewasresten van een vorige oogst onder te werken, aangezien zij met de warmere winters een kweekvijver zijn voor schimmels en bacteriën.
Geïntegreerde aanpak maisteelt
Met de snel wijzigende wetgeving rond zaadontsmettingen komt de alles in één-oplossing (Mesurol als middel tegen de fritvlieg, de bonenvlieg en de vogels) te vervallen. De maisplant zal dus blootgesteld worden aan heel wat belagers en dit tijdens de kritische periode van 0 tot 4-bladstadium. Door een combinatie van maatregelen (zaadkeuze, zaaitijdstip, zaadcoating,…) zal het er dus op aan komen om die kritische periode zo kort mogelijk te houden. Om die jeugdgroei bijkomend een boost te geven worden in de markt heel wat zaadcoatings naar voor geschoven die invloed hebben op de wortelontwikkeling of op de vrijstelling van bepaalde nutriënten. Eén van die producten is Starcover. Het is een combinatie van een natuurlijk plantpolymeer met rhizobium-bacteriën. Enerzijds gaat de plant meer fijnere haarwortels vormen en anderzijds gaan bacteriën de opname van fosfor verbeteren. Starcover is niet enkel een middel om de jeugdgroei te bevorderen, maar helpt ook om stressperiodes (droogte) beter door te komen. ‘Zo het zaad, zo de oogst’ zal ook hier mee het verschil maken.
Beperkt gebruik Mesurol
De veelzijdigheid van Mesurol als middel tegen vogelvraat, fritvlieg en bonenvlieg zal dit jaar slechts nog beperkt inzetbaar zijn. Alternatieven zijn voorhanden, maar de werkingsgraad ligt lager. Dit maakt dat we meer gaan moeten inzetten op een geïntegreerde aanpak van de maisteelt en zodoende de kritische jeugdfase (0 tot 4 bladstadium) zo kort mogelijk te houden.