Midden de jaren 60 waren verschillende fabrikanten ijverig op zoek naar nieuwe werktuigen of systemen die het tijdrovende verwerken van kleine pakken hooi en stro zouden overnemen. Eén daarvan was de firma Hesston uit het Amerikaanse Kansas. In 1966 kreeg Hesston-ingenieur Keith Garrison de opdracht om een machine te ontwikkelen voor het verzamelen van hooi of stro maar dan zonder perswagen en ingewikkelde knoopinrichting. Het moest echter wel een machine zijn die het opgeraapte product enigszins zou verdichten. Dit resulteerde in de Hesston Stakhand, een opraapperswagen die in 1969 werd geïntroduceerd.
Per stack 4 à 7 maal verticaal verdichten
In tegenstelling tot de concurrentie, zoals New Holland, Freeman en Farmhand, die een pakkenstapelwagen ontwikkelden waarmee stapels (stacks) hooi of stro op basis van geperste pakken werden gevormd, was de Hesston Stakhand helemaal anders van opzet. Het hooi of stro werd door een as met vier rijen klepels uit het zwad opgenomen. Deze klepels creëerden een vacuüm waardoor het product via een afvoerpijp in de wagen werd geblazen. Als de wagen vol was, werd het oprapen gestopt. De chauffeur activeerde dan via een touw twee dubbelwerkende hydraulische cilinders die het dak naar beneden drukten, zodat het gras of stro in elkaar werd geperst. Dit persen ging relatief snel en vroeg per keer niet meer dan 15 à 20 seconden.
In de VS werden de klampen meestal buiten opgeslagen en daarom had de bovenkant van de Stakhand de vorm van een mansardedak waardoor inregenen gedeeltelijk werd voorkomen. Nadat het dak weer omhoog was gebracht, ging men verder met het oprapen van het in het zwad liggend product. Het samenpersen gebeurde vier tot zeven keer en daarna was de klamp (stack) gereed en kon worden gelost. De achterklep, die aan de bovenzijde scharnierde, kon door een pallenstelsel met het dak van de Stakhand worden verbonden. Bij het heffen van het dak werd de achterklep in horizontale stand geopend. De bodemketting met meenemers schoof de klamp vervolgens naar buiten, waarbij langzaam vooruit werd gereden. De persdichtheid van de klamp kwam ongeveer overeen met die van een toenmalige middeldrukpers, in ieder geval veel hoger dan van andere merken hooi- of stro stackers.
Voor de voeding en de bediening van het hydraulische systeem waren op de machine een door de aftakas aangedreven oliepomp en een oliereservoir gemonteerd.
Stakhand 10
De Hesston Stakhand was aanvankelijk enkel leverbaar in een uitvoering die hopen maakte van 6 ton, maar al snel volgden de kleinere Stakhand 10 en 30 die klampen maakten van respectievelijk 1 en 3 ton. In de VS werd de Stakhand 10 met succes ingezet op veebedrijven die jaarlijks 100 ton te persen hadden. Deze compacte stacks of klampen van de Stakhand 10 wogen in hooi ruim 1.250 kg. De Stakhand 10 behaalde een capaciteit van 4 tot 6 ton per uur. De Stakhand kon bovendien ook maïs- en bonenstro verzamelen en persen waardoor men de perswagen sneller kon afschrijven. In de VS werden de stacks bijna altijd in open lucht opgeslagen in de nabije omgeving van de veestallen. Nadeel van deze goedkope opslagmethode was dat na een winderige winter de stacks uit elkaar waren gewaaid. Hierdoor waren ze dan weer moeilijker te verplaatsen.
Stakhand 10 en voorgedroogd gras
In 1972 besliste Timmerman & Verbeek BV uit Steenwijk, een dochteronderneming van het toenmalige Cebeco Handelsraad, om de Hesston Stakhand 10 te importeren vanuit Amerika als antwoord op de destijds sterk opkomende rijkuilmethode met opraapwagens. Ondanks dat de Stakhand 10 ontwikkeld was voor het verwerken van hooi en stro promootte Timmerman & Verbeek het Stakhand-systeem voor het oprapen en verdichten van voorgedroogd gras. In 1973 werd de Stakhand door twee Nederlandse loonwerkers in gebruik genomen. De stapels waren 2,40 meter lang, 2,10 meter breed en 2,40 meter hoog. Het gewicht van een stapel of stack bedroeg ongeveer 1.500 kg bij 50 % droge stof. De dagcapaciteit van de Stakhand 10 bedroeg 5 à 6 ha per dag. De stapels werden in de lengterichting twee aan twee achter elkaar gezet met een Stakmover of met een zelfgemaakte klemvork aan de driepuntshef zodat een soort kuil werd gevormd. De tegen elkaar geplaatste klampen werden dan later afgedekt met plastic en aarde voor een goede conservering. Uit onderzoek door het ILR in Wageningen bleek dat bij 50 % droge stof van het materiaal het kubieke meter gewicht 75 – 120 kg droge stof per kubieke meter bedroeg waardoor de kans op broei groter was. Ter vergelijking bij een rijkuil destijds bedroeg het kubieke metergewicht 160 kg droge stof. Voor het voeren werden de klampen met een achterlader opgenomen.
Ondanks dat de Hesston Stakhand 10 in 1974 ongeveer 12.000 euro kostte, ruim 4.000 euro meer dan een opraapdoseerwagen, verkocht Timmerman & Verbeek dat jaar 26 Hesston-opraapperswagens. Het voordeel van de Stakhand was dat een loonwerker het oprapen, persen en lossen alleen kon uitvoeren. Toch verloor de opraapperswagen in Europa snel aan populariteit ten voordele van de rijkuil en het hakselen van voorgedroogd gras. Ten opzichte van een rijkuil had men immers meer plastic nodig maar vooral de bewaringsverliezen waren opmerkelijk hoger omdat het afdekken door de onregelmatige vorm moeilijker was dan bij een rijkuil.
In de VS bleef de Stakhand daarentegen erg populair, zeker in de jaren 70 en begin de jaren 80. De Hesston Stakhand zorgde zelfs voor een gerechtelijke procedure tussen Hesston Corporation enerzijds en Deere & Company anderzijds. In 1974 startte John Deere immers met de productie van drie modellen Hay Stack Wagons. Het ontwerp hiervan was grotendeels gebaseerd op de Stakhand van Hesston ondanks dat Hesston octrooihouder was voor het Stakhand-systeem. Dit werd dan weer betwist door Deere want volgens hen was het patent ongeldig. De rechtbank besliste er echter anders over en gaf Deere ongelijk. Kort na de uitspraak staakte Deere de productie van zijn Hay Stack Wagons.
Hesston op zijn beurt stopte met de productie van de Stakhand in 1985 en gebruikte de vrijgekomen assemblagelijn voor het bouwen van ronde balen en grootpakkenpersen.
Tekst: Jan Ebinger Beeld: Jan Ebinger & Farmphoto