Begin de jaren 80 werd de duwploeg gepromoot als alternatief voor de brede en dure half gedragen ploegen. Een duwploeg bevestigde men voorop een zware trekker en werkte in combinatie met een normale aanbouwploeg. Met bijvoorbeeld een driescharige duw- en vijfscharige aanbouwploeg ontstond een achtschaarcombinatie met dezelfde werkbreedte als een half gedragen ploeg.
Grotere flexibiliteit
Uiteraard moest de trekker een hefinrichting aan de voorzijde hebben en de duwploeg een wentelsysteem. Hierdoor ontstond een goed te hanteren combinatie en een betere gewichtsverdeling. In vergelijking met een zes-, zeven- of achtschaar half gedragen wentelploeg gaf de combinatie van een duwploeg en een gedragen achterploeg een grotere flexibiliteit. Op elk moment kon men overschakelen van systeem en met één van de ploegen verder werken. In heuvelachtige terrein kon men bijvoorbeeld onder andere bergopwaarts alleen met de aanbouwploeg werken en bergafwaarts met beide.
De duwploeg die in de fronthef werd bevestigd, werkte op één ploeglichaam na geheel naast de trekker. Het achterste ploeglichaam van een duwploeg was precies voor één van de voorwielen van de trekker geplaatst. Deze ploeg werd altijd in combinatie met een normale aanbouwploeg gebruikt. Om de door de duwploeg veroorzaakte wringing zoveel mogelijk te beperken en de bestuurbaarheid van de trekker te verbeteren was de achter de tractor aangebouwde ploeg meestal met meer ploeglichamen uitgerust dan de duwploeg. De aansluiting en vlaklegging tussen de voorste en de achterste ploeg was vaak niet eenvoudig. Er liep immers een zware tractor tussen die uitgerust was met brede banden.
Duwploeg versus half gedragen ploeg
In de herfst van 1982 vergeleek het IMAG (Instituut voor Mechanisatie, Arbeid en Gebouwen uit Wageningen) een tweescharige duwploeg in combinatie met een driescharige achter aangebouwde ploeg met een normale vijfscharige aanbouwploeg. Deze wentelploegen waren van het merk Lemken en uitgerust met hetzelfde type rister. De ploegen waren tijdens het onderzoek voor en respectievelijk achter een John Deere 4240 S met vierwielaandrijving en 14.9-28 voor- en 18.4-38 achterwielen opgehangen. Uit het praktijkonderzoek bleek dat het ploegen met de aangebouwde vijfschaar in vergelijking met de twee-/drieschaar duwploegcombinatie het slippercentage slechts 1,5 % hoger was. De vijfschaar vroeg wel ruim tweemaal zo veel kracht voor het heffen als voor de drieschaar. Het afstellen van de duwploeg vroeg meer moeite dan dat van een getrokken ploeg voor wat betreft de werkbreedte en de treklijn (duwlijn). De duwstangen van de fronthefinrichting hadden geen zijdelingse uitslag. In tegenstelling tot de getrokken ploegen, moest bij het verstellen van de werkbreedte van de duwploeg ook de treklijn worden versteld.
De werkdiepte van de duwploeg werd ingesteld met het frontwiel en de vlakstelling in lengterichting met de fronthefinrichting van de trekker. Om de juiste instelling te verkrijgen was het noodzakelijk een maatstaaf op de duwploeg aan te brengen teneinde te voorkomen dat het achterste ploeglichaam te diep of te ondiep werkte. Als op percelen met wisselende grondsoorten werd geploegd, kwam het voor dat het voorste lichaam te smal ging lopen. Door bijsturen van de trekker was het slechts zelden mogelijk weer de juiste werkbreedte te bereiken. Door deze verschillen in werkbreedte ontstond een onregelmatige ligging van het geploegde land. Het inzetten van de duwploeg aan het begin van de werkgang en het uit het werk halen aan het einde van de werkgang gingen zeer goed. De ploeg was snel op diepte bij het beginnen. Aan het einde van de werkgang kon met beide lichamen tot aan de kopakker worden geploegd.
Het aankoppelen van de duwploeg in de fronthefinrichting was zonder aanwijzingen voor de trekkerbestuurder moeilijk.
Moeilijk te besturen op percelen met wisselende grondsoort
Voor een duwploegcombinatie was een bredere kopakker nodig dan voor een achter de trekker aangebouwde ploeg. De trekker moest namelijk al recht voor de te ploegen gang staan voordat het voorste lichaam van de duwploeg werd ingezet. Doordat de trekker met een duwploeg voor het inzetten van de achter aangebouwde ploeg ook met het ene achterwiel reeds in de voor staat, zwenkt de achterste ploeg naar het geploegde land en begint dan met een te kleine werkbreedte. Bij de volgende werkgang kan deze kromming niet door de duwploeg worden weggewerkt.
Het recht houden van de voor met een duwploeg was op percelen met een wisselende grondsoort moeilijker dan met een getrokken ploeg. Het recht maken van de voor bij eventuele bochten was vrijwel onmogelijk. De bestuurbaarheid van de trekker met een duwploeg was duidelijk merkbaar minder goed dan met een achter de trekker bevestigde ploeg. Daarnaast is de gewichtsoverdracht bij een duwploeg minder. Je hebt immers geen gewicht op de voorwielen waardoor wielslip sneller optreedt, met name op zware en natte kleigrond. Om dit te compenseren werd in de praktijk de fronthef wel iets opgelicht, waardoor het gewicht van de grond op de voorwielen komt, maar dit resulteert dan weer in ongelijk ploegwerk. Daarom worden frontploegen vooral op lichte grond toegepast. Ondanks deze nadelen is er nog altijd een harde kern van enthousiaste gebruikers. Vooral de kleinere combinatie met een tweeschaar vooraan en een drieschaar achteraan met een tractor van 125 pk is populair en een voorbeeld van een optimaal gebruik van het trekkervermogen.
Ploegmarathon met duwploegcombinatie
Om het prestatievermogen en duurzaamheid van een Ford 7710-tractor te demonstreren, organiseerde Ford-tractor Nederland in november 1983 een duurproef van 144 uur non-stop ploegen met een Ford 7710 (98 pk) en een Ransomes-duwploegcombinatie. Deze bestond uit een drieschaar TSR 300 FD wentelploeg voor en een drieschaar TSR 300 aanbouwwentelploeg achter. Om een maximale wielgrip mogelijk te maken was de Ford 7710 uitgerust met 13.6 R28 radiaalbanden voor en hoogkammige 16.9 R38 Vredestein Nylabour-radiaalbanden achter. Er werd geploegd van 7 t/m 12 november op percelen zware klei van 53 % afslibbaar in Zuidelijk Flevoland. De gemiddelde ploegsnelheid bedroeg 7,2 km/uur en de gemeten wielslip varieerde van ongeveer 10 tot 15 procent. In 144 uur werd er 199,13 ha geploegd met de duwploegcombinatie of een gemiddelde van 1,38 ha/uur. Volgens IMAG-medewerkers werd de grond goed gekeerd. Door de vrij hoge rijsnelheid werd de grond vrij sterk verkruimeld en een mooi vlak ploegwerk verkregen. Het inzetten en uitlichten van de ploegen ging probleemloos zodat geen lange aan- en uitloop nodig was.
Kverneland-duwploegen
Kverneland heeft geruime tijd frontploegen gebouwd en in de Benelux zijn er doorheen de jaren een aantal verkocht. De vraag naar nieuwe frontploegen is echter gestagneerd, omdat duwploegen in combinatie met een achter gemonteerde ploeg veel geduld en vakmanschap vergen. Het goed afstellen van een front-achter ploegcombinatie luistert zeer nauw en daarom haakten veel loonwerkers af. Ze hebben immers te maken met wisselende veldomstandigheden en klantwensen waardoor de ploeg regelmatig anders moest worden afgesteld. Kverneland bood destijds de ED (bladveer beveiligd) en de LD (breekbout beveiligd) aan als front gemonteerde ploegen. Deze waren verkrijgbaar in twee- en driescharige uitvoering. Wegens de dalende vraag heeft Kverneland beide modellen eind 2014 uit productie genomen.
Tekst: Jan Ebinger Beeld: Landbouwenmachines & Fabrikanten